Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

apr. 04, 2017

Hoge Raad handhaaft kortingsregeling 30%-regeling

Met ingang van 2012 komen tewerkstelling en verblijf binnen 25 jaar na vertrek uit Nederland op de looptijd van de 30%-regeling in mindering. Tot 2012 was deze periode 10 jaar. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat deze kortingsregeling niet in strijd is met internationale verdragen en de Hoge Raad laat deze uitspraak in stand.
Een Nederlander woont en werkt vanaf 1 april 1993 in het buitenland. Op 2 oktober 2012 schrijft hij zich weer in Nederland in. Op 18 december 2012 treedt hij in dienst bij zijn Nederlandse werkgever. De werknemer meent dat hij recht heeft op de 30%-regeling.
Hof Den Bosch oordeelt dat de 30%-regeling maximaal 8 jaar kan worden toegepast. Deze looptijd wordt gekort met perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf in Nederland, de zogenoemde kortingsregeling. Perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf in Nederland die meer dan 25 jaar voorafgaand aan de tewerkstelling zijn beëindigd worden niet in aanmerking genomen. De Hoge Raad heeft op grond van het Sopora-arrest van het Hof van Justitie geoordeeld dat de 30%-regeling en de kortingsregeling op zichzelf niet leiden tot een met het Handvest van de Grondrechten van de EU of het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) strijdige discriminatie en ook geen belemmering oplevert voor het vrije verkeer van werknemers in de zin van het VWEU. Dit is alleen anders indien de 30%-regeling aanleiding geeft tot een systematische en duidelijke overcompensatie. Hiervan is geen sprake volgens een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Ook heeft de Hoge Raad eerder geoordeeld dat de kortingsregeling ook na verlenging niet van redelijke grond is ontbloot en binnen de aan de wetgever toekomende beoordelingsvrijheid blijft. Hof Den Bosch oordeelde dat de werknemer in deze zaak ter zitting en in de stukken geen feiten naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat voor de verlening van de periode geen objectieve en/of een onredelijke rechtvaardiging is gegeven. Hierdoor ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de bestaande jurisprudentie. Er is geen sprake van strijd met de non-discriminatiebepalingen uit het EVRM en het IVBPR. Er is ook geen sprake van strijd met het eigendomsrecht, gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat de door de werknemer aangevoerde middelen niet tot cassatie kunnen leiden en laat de uitspraak van het hof in stand.
HR 31-03-2017