Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

feb 26, 2019

Vordering vergoeding verblijfskosten internationaal chauffeur

Een internationaal chauffeur, vordert van zijn ex-werkgever vergoeding van de verblijfkosten op grond van de cao Beroepsgoederenvervoer. De werkgever doet vergeefs een beroep op rechtsverwerking.
In de onderhavige procedure heeft de werknemer in eerste aanleg veroordeling gevorderd van de ex-werkgever tot betaling van -onder meer- onbetaald gebleven verblijfkosten.
In hoger beroep betoogt de werkgever dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de werknemer bij haar geen vordering meer zou indienen omdat er veel tijd is verstreken. Dit standpunt verwerpt het hof. Het enkel stilzitten en het enkele tijdsverloop zijn onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Nu de werkgever stelt dat de werknemer zijn recht heeft verwerkt, dient zij daartoe voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. De werkgever heeft naast het tijdsverloop c.q. stilzitten van de werknemer geen bijkomende (bijzondere) omstandigheden gesteld noch is daarvan anderszins gebleken.
Het betoog van de werkgever dat zij onredelijk benadeeld wordt indien de werknemer zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen maken, wordt eveneens verworpen. Het feit dat het bedrijf niet meer beschikt over de urenverantwoordingsstaten, benadeelt haar positie niet of nauwelijks. De werknemer legt juist de overzichten van de verblijfskostenvergoeding waar hij recht op zou hebben en hetgeen hem feitelijk is uitbetaald over als basis voor zijn vordering. Tussen partijen is dan ook niet in geschil hoeveel uren appellant heeft gewerkt of rust/pauze heeft genomen en of er eendaagse of meerdaagse ritten zijn gemaakt. Het geschil ziet op het gehanteerde tarief dat volgens appellant niet conform de cao zou zijn. Het hof merkt daarbij ook op dat het een keuze van het bedrijf zelf is geweest om de urenverantwoordingsstaten slechts betrekkelijk korte tijd te bewaren.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor appellant zijn rechten heeft verwerkt. Op dit punt wordt appellant in het gelijk gesteld.
Bron: Hof Den Bosch 12-02-2019