Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

jan 18, 2024

BOR terecht geweigerd, verkregen aandelen vrijwel meteen verkocht

De bedrijfsopvolgingsregeling geldt alleen als er uit de verkregen onderneming gedurende vijf jaar winst wordt genoten. Het voorzettingsvereiste geldt ook bij een mogelijk gedwongen verkoop, anders dan door overheidsingrijpen.


Een echtpaar heeft een 50%-aandelenbelang in een bv, de andere 50% is in handen van een Ltd. Het echtpaar schenkt de aandelen op 1 mei 2018 in gelijke delen aan hun drie kinderen, twee zoons en een dochter. Elke ouder schenkt een deel aan de kinderen, er is dus sprake van twee schenkingen per kind. De bv houdt 50% van de aandelen in bv 3. Een van de zoons dient op 16 augustus 2019 voor de schenking van iedere ouder een aparte aangifte schenkbelasting in en doet hierbij een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOR). Hij verkoopt op 24 december 2019 zijn aandelen in bv 3 aan de Ltd, en komt hiermee een driejarig concurrentiebeding overeen. De inspecteur weigert toepassing van de BOR omdat er niet is voldaan aan het voortzettingsvereiste.

Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing Rechtbank Den Haag volgt de inspecteur omdat er door de verkoop van de aandelen bv 3 geen sprake is van een voortzetting van de verkregen onderneming gedurende vijf jaar. Dat de aandelenverkoop mogelijk onder dwang van de aandeelhouders van de Ltd. plaatsvond kan niet worden gelijkgesteld met een staking door overheidsingrijpen. Er kan dus niet worden verzocht om een uitzondering op het voortzettingsvereiste en het maakt niet uit of er al dan niet een herinvestering zou plaatsvinden. De man beroept zich ten onrechte op het gelijkheidsbeginsel omdat de door hem aangehaalde regeling voor pelsdierhouders wél een gevolg was van overheidsingrijpen. Er is in de aanslag terecht uitgegaan van de (door de man zelf berekende) liquidatiewaarde van de aandelen omdat die hoger was dan de waarde going concern. Uit de wet volgt dat de hoogste van die twee waarden moet worden aangehouden. Het maakt niet uit dat er in een vaststellingsovereenkomst voor de inkomstenbelasting een andere waarde is opgenomen.

Bron: Rb. Den Haag 29-03-2023 (gepubl. 12-01-2024).