Geen terugwerkende kracht meer voor KOR
Staatssecretaris Snel heeft een tweetal besluiten uitgebracht met daarin wijzigingen die betrekking hebben op de btw. Het gaat om de besluiten kleine-ondernemersregeling en maatstaf van heffing.
Met ingang van 10 juli 2018 vervalt de goedkeuring dat de inspecteur op verzoek van een startende (kleine) ondernemer met terugwerkende kracht ontheffing van administratieve verplichtingen kan verlenen tot de dag waarop het verzoek is ingediend. Paragaaf 7.1, waarin dit is geregeld, is vervallen.
Maatstaf van heffing
Het besluit maatstaf van heffing is vernieuwd en bevat beleidsmatige aanwijzingen en verduidelijkingen. In § 3 en § 4.1 zijn voorbeelden gegeven. De volgende goedkeuringen zijn opgenomen.
Een belastingplichtige mag de in naam en voor rekening van een opdrachtgever betaalde kosten als zijn eigen kosten aanmerken (§ 4.1).
Bepaalde bedragen worden gelijk gesteld met doorlopende posten (§ 4.2).
Het doorbelasten van de overdrachtskosten aan een koper bij een verkoop vrij op naam kan de verkoper buiten de heffing van btw laten (§ 5.2).
Tot de vergoeding worden niet gerekend de kosten van de normale verpakking, waarvan bij terugzending aanspraak op terugbetaling bestaat (§ 5.4).
De vergoeding van een curator in een faillissement wordt vastgesteld op het bedrag van het aanwezige boedelactief. Daarnaast is goedgekeurd dat de vergoeding wordt vastgesteld op 100/121e deel van het aanwezige boedelactief, als de failliet geen aanspraak kan maken op aftrek van de btw die de curator in rekening brengt (§ 5.5).
De btw wordt voldaan over de daadwerkelijk ontvangen kredietbeperkingstoeslag (§ 5.6).
De historische aankoopprijs kan als de vergoeding worden gebruikt bij fictieve leveringen vanwege privéonttrekking of bedrijfsbeëindiging die binnen een jaar na aanschaf van het goed plaatsvinden (§ 7).
In § 7 worden ook de uitgangspunten beschreven die gelden bij het bepalen van een vergoeding voor een fictieve levering. De behandeling voor de heffing van btw bij het ontvangen van fooien wordt beschreven in § 6.
De rente over bedragen die een dienstverlener onder zich houdt, mogen niet in mindering gebracht worden op de maatstaf van heffing (§ 5.1). Ook het bedrag aan geliquideerde kosten mag niet in mindering gebracht worden op de maatstaf van heffing (§ 5.3).
Beide besluiten treden in werking op 10 juli 2018.
Bron: MvF 09-07-2018