Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

mrt 27, 2024

Hoor- en optiekcentra zijn voor de BOR niet één bedrijf

Wisselt een aandeelhouder in het kader van een ruziesplitsing aandelen in een bv om voor aandelen in een ander bedrijf? Dan kan dit de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling beperken.


Hof Arnhem-Leeuwarden moet in een verwijzingszaak beoordelen in welke mate de schenking van een aanmerkelijk belang in een bv onder de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) viel. Het hof moet van de Hoge Raad nagaan of de schenker, de moeder van de begunstigde, voldoet aan de indirecte bezitseis. Daarbij moet het hof in het bijzonder beoordelen of de dochtervennootschappen van de bv voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven.

Een of twee ondernemingen? Het hof gaat na of de dochtervennootschappen een onderneming zoals bedoeld in de inkomstenbelasting hebben gedreven. Wil dat het geval zijn, dan zal een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aanwezig moeten zijn. Deze organisatie moet zijn gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen. Nu kan een belastingplichtige met zijn activiteiten meerdere objectieve ondernemingen drijven. Als voldoende samenhang/een nauw verband bestaat tussen twee of meer activiteiten behoren zij tot één objectieve onderneming. Daarbij dient men te kijken naar de aard van de activiteiten, mogelijke economische/commerciële en/of organisatorische verbondenheid. Volgens de begunstigde, de zoon van de schenker, vormen de twee activiteiten – te weten de exploitatie van hoorcentra (‘horen’) en de exploitatie van optiekcentra (‘zien’) – één objectieve onderneming. Tussen de partijen is niet in geschil dat:

  • de presentatie van alle winkels altijd één geheel is geweest, bijvoorbeeld qua logo’s, kleurstelling, naamgeving, interieur en de website;

  • op één plaats heeft de uitoefening van beide activiteiten plaatsgevonden in dezelfde winkel, maar voor de rest sprake was van gescheiden winkels horen en zien;

  • de activiteiten van horen en zien over drie verschillende dochtervennootschappen van een tussenhoudstervennootschap waren verdeeld;

  • het bepalen van de financiële resultaten van de horen- en de zien-winkels per dochtervennootschap heeft plaatsgevonden. De consolidatie heeft plaatsgevonden op het niveau van de tussenhoudstervennootschap;

  • baliemedewerkers het agendabeheer voor zowel de horen- als de zien-winkels hebben gedaan en dat uitwisseling van medewerkers over vestigingen lokaal mogelijk was;

  • de groep geheel bij [de bank] bankierde, al was sprake van aparte bankrekeningen; en

  • de activiteiten en voorraden van horen en zien verschillend waren.

Onvoldoende onderbouwing De zoon kan echter niet onderbouwd aangeven op welke wijze de besluitvorming binnen de door hem gestelde centrale leiding van het concern heeft plaatsgevonden. Hoe het vaststellen van de managementfees van die centrale leiding zou hebben plaatsgevonden, maakt hij evenmin duidelijk. Hetzelfde geldt voor de verdeling van deze fees over de verschillende dochtervennootschappen en de doorbelasting van de kosten van onderling uitgeleend personeel. De zoon maakt ook niet duidelijk wat de taken van de vestigingsleiders van de winkels waren. Wel verklaart hij dat de mensen in de winkel zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse gang van zaken. Maar dat is allemaal onvoldoende om het hof ervan te overtuigen dat sprake is geweest van één centrale leiding.

Afzonderlijke ondernemingen Mede gezien het geografische verschil in de afzetmarkten van horen en zien en het onderbrengen van de activiteiten in afzonderlijke rechtspersonen ligt het meer voor de hand dat de dochtervennootschappen elk afzonderlijk minimaal één objectieve onderneming exploiteerden. De zoon heeft uiteindelijk, via de ruziesplitsing, de afsplitsing en de schenking de objectieve onderneming ‘horen’ van de ene dochtervennootschap voortgezet, aldus het hof. In dat kader zijn de belangen bij de overige ondernemingen van de tussenhoudstervennootschap uitgeruild. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag correct is. Daarmee verklaart het hof het hoger beroep van de zoon ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 12-03-2024 (gepubl. 22-03-2024).