Inspecteur diende aanslagen IB ambtshalve te verminderen
De inspecteur had na het ontdekken van de fout door belastingplichtige diens verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV moeten honoreren. Volgens Hof Den Bosch was er geen uitzondering van toepassing op grond waarvan de inspecteur dit kon weigeren.
Een man heeft recht op jaarlijkse uitkeringen uit een stamrecht bv waarvan twee zonen de aandeelhouders zijn. De uitkeringen worden na zijn overlijden, in het jaar 2000, grotendeels bijgeschreven als vordering op de bv. In de jaren 2008 tot en met 2011 is de volledige stamrechtuitkering omgezet in een vordering op die bv. De termijnen zijn aangegeven als inkomsten uit werk en woning. De vordering werd ten onrechte aangemerkt als een terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Nadat de adviseur van de weduwe deze fout ontdekt, verzoekt hij de inspecteur om ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslagen IB/PVV 2010 en 2011. De inspecteur weigert dit.
Hof Den Bosch buigt zich vervolgens over het geschil. Volgens het hof zijn de stamrechtuitkeringen in 2010 en 2011 genoten omdat zij in die jaren zowel vorderbaar en inbaar als rentedragend waren. De uitkeringen waardeert het hof met toepassing van artikel 3.144 van de Wet IB 2001 op de waarde in het economische verkeer. Het hof oordeelt verder dat de uitzonderingen van artikel 45aa, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 in dit geval niet van toepassing zijn. Het hof concludeert vervolgens dat de inspecteur ten onrechte de ambtshalve vermindering heeft geweigerd en vermindert vervolgens zelf ambtshalve de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011.
Bron: Hof Den Bosch 7-09-2017