Proceskostenvergoeding moet in BPM-zaak even hoog zijn
De Hoge Raad bevestigt dat de belanghebbende in een BPM-zaak recht heeft op een even hoge proceskostenvergoeding als belanghebbenden in andere zaken.
In een verzetsprocedure van een kentekenhouder heeft de rechtbank een immateriële
schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding
toegekend. Daarbij heeft de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding berekend
volgens het Besluit proceskosten Bestuursrecht. In dit besluit is opgenomen dat voor
besluiten die zijn genomen op grond van de Wet BPM of Wet WOZ een vergoeding van € 597
per punt geldt. In andere gevallen is de vergoeding € 837 per punt. Volgens de kentekenhouder
ontbreekt een rechtvaardiging voor dit verschil in vergoeding. De Hoge Raad is het
eens met de kentekenhouder en verwijst naar een eerder arrest. De kentekenhouder heeft
daarom recht op een hogere immateriële schadevergoeding en op een vergoeding van proceskosten
en griffierechten. De Hoge Raad verklaart de overige klachten van de kentekenhouder
zonder nadere motivering ongegrond.
Bron: Hoge Raad 08-09-2023.