Pseudo-eindheffing over vrijgesteld WKR-loon
Vrijgestelde WKR-loonbestanddelen vallen onder loonbegrip voor pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding.
In 2018 is de dienstbetrekking tussen een bv en een werknemer beëindigd. Deze werknemer kwam tot dat moment in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling. De werknemer heeft in 2018 en 2019 van zijn ex-werkgever vertrekvergoedingen gekregen van in totaal € 8,3 mln. De inspecteur heeft vanwege de zogeheten pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen een naheffingsaanslag loonbelasting aan de bv opgelegd van 75% van € 8,3 mln., ofwel € 6,2 mln. Bij de berekening van de excessieve vertrekvergoeding zijn de aan de werknemer toe te rekenen (individualiseerbare) eindheffingsbestanddelen, waaronder de vergoedingen in het kader van de 30%-regeling, tot het loon gerekend.
Hof stelt ex-werkgever in het gelijk De bv is daartegen in beroep gegaan. Hof Den Bosch heeft haar in het gelijk gesteld door te oordelen dat de onder de werkkostenregeling (WKR) vrijgestelde loonbestanddelen niet tot de vertrekvergoeding behoren. De naheffingsaanslag is daarom verminderd tot € 4,7 mln. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld tegen de hofuitspraak.
LB-loonbegrip blijft leidend De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en oordeelt onder verwijzing naar de conclusie van Advocaat-generaal Pauwels dat ook na de invoering van de WKR het Wet LB-loonbegrip onverkort leidend is voor het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen. Dit betekent dat onder dit loonbegrip ook loonbestanddelen vallen die zijn aangewezen als WKR-bestanddelen en onder de WKR zijn vrijgesteld. De naheffingsaanslag van € 6,2 mln. blijft daarom in stand. De Hoge Raad vernietigt de hof- en rechtbankuitspraak en verklaart het beroep van de bv tegen de uitspraak van de inspecteur ongegrond.
Bron: Hoge Raad 04-04-2025, Hof Den Bosch 21-02-2024 (gepubl. 04-04-2024).