Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

aug. 11, 2021

Rechtbank laat ambtshalve aanslag intact maar boete niet

De wet biedt niet de mogelijkheid om voor de heffing van erfbelasting uit te gaan van het daadwerkelijk ontvangen bedrag in geld. Bepalend is de waarde van het aandeel in de nalatenschap op het moment van overlijden van erflater.
Een vrouw heeft samen met haar broers en zusters in 2006 van haar vader geërfd. Haar moeder is in 1980 al overleden. Twee broers van de vrouw hebben tot het overlijden van vader met hem een vof uitgeoefend. Tussen de vrouw en haar broers en zusters botert het niet. De erfgenamen dienen geen aangifte successierecht in. De Belastingdienst heeft daarom een ambtshalve aanslag successierecht opgelegd.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de hoogte van de ambtshalve aanslag successierecht in geschil. De vrouw vindt dat de aanslag onterecht is opgelegd, omdat zij haar aandeel in de nalatenschap nog niet uitbetaald heeft gekregen. De rechtbank constateert echter dat de vrouw een aandeel heeft in de nalatenschap en zij dit aandeel niet heeft verworpen. Daardoor is de vrouw erfgenaam en moet successierecht betalen over haar verkrijging. De hoogte van de verkrijging op het moment van overlijden van haar vader is daarvoor bepalend.
De wetgeving geeft de rechtbank geen mogelijkheden om heffing van successierecht over de verkrijging deels achterwege te laten. Evenmin om uit te gaan van het bedrag dat de vrouw daadwerkelijk heeft ontvangen. De rechtbank kan zich wel voorstellen dat de vrouw teleurgesteld is. De rechtbank kan echter niet anders dan de wet toepassen. De rechtbank overweegt dat de inspecteur is geslaagd in zijn bewijslast voor de hoogte van de ambtshalve aanslag, zodat de rechtbank deze handhaaft.
De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de boete. De rechtbank onderzoekt ambtshalve of de Belastingdienst de boete voor het niet doen van de aangifte successierecht terecht heeft opgelegd. Die is terecht als de inspecteur aannemelijk kan maken dat de aangifte niet of niet binnen de gestelde termijn is gedaan. De inspecteur heeft niet bewezen dat de Belastingdienst de vrouw heeft gevraagd voor een bepaald tijdstip aangifte te doen. De boete is daarom ten onrechte opgelegd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-07-2021 (gepubl. 06-08-2021)