Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

jul. 14, 2017

Transitievergoeding en AOW-leeftijd

De kantonrechter te Utrecht wil prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stellen over de transitievergoeding en de AOW-leeftijd. Eerder dit jaar overwoog ook Hof Den Bosch dit in de zaak van een AOW-gerechtigde werknemer die met toestemming van UWV was ontslagen. Die vragen gingen uiteindelijk niet door, omdat de partijen er onderling uitkwamen.
Een werkgever is volgens de wettelijke regeling geen transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of indien de werknemer ouder is dan de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd. De zaak voor Hof Den Bosch betrof een na de AOW-leeftijd doorwerkende werknemer die op 71 jarige leeftijd met toestemming van UWV werd ontslagen.
De zaak waar de kantonrechter te Utrecht zich over boog betrof een medewerker van een ziekenhuis waarvan de arbeidsovereenkomst in 2016 conform de cao Ziekenhuizen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt beëindigd. Volgens de medewerker levert de wettelijke regeling waardoor hij bij eindigen van de arbeidsovereenkomst in verband met of na het bereiken van de AOW- en/of pensioengerechtigde leeftijd geen transitievergoeding ontvangt, een verboden onderscheid naar leeftijd op. Hij verzoekt onder verwijzing naar het arrest van Hof Den Bosch de kantonrechter prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en tevens verzoekt hij de werkgever te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding (ruim € 48.000).
In de onderhavige procedure besluit de kantonrechter tot in totaal negen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Net als Hof Den Bosch wil de Utrechtse rechter weten of de wettelijke regeling in strijd is met de Europese richtlijn inzake gelijke behandeling bij arbeid en beroep en of dit er dan toe leidt dat de kantonrechter deze bepaling buiten toepassing kan laten. Ook wil de kantonrechter net als het hof weten of er een individuele toetsing moet plaatsvinden. De overige vragen betreffen onder meer de criteria voor een dergelijke toetsing en hoe in een dergelijke situatie de transitievergoeding moet worden bepaald.
De partijen kregen tot 14 juli de tijd om zich uit te laten over de voorgestelde vragen.
Bron: Rb. Midden-Nederland, 30-06-2017 (publ. 12-07-2017)