Verkoopopbrengst doorverkochte grond belast
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de verkoopopbrengst van doorverkochte grond redelijkerwijs voorzienbaar was en belast is als resultaat uit overige werkzaamheden. Er is terecht nagevorderd. De vergrijpboete werd echter wel vernietigd.
Een ondernemer exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf. Daarnaast exploiteert hij in de vorm van een VOF een windturbine. De plek waarop de windturbine staat, huurt hij van zijn buurman. In november 2007 vertelt de buurman aan de ondernemer dat hij de grond, waarvan een deel door de ondernemer werd gepacht, wil verkopen. In januari 2008 wordt er een obligatoire koopovereenkomst gesloten waarbij een derde partij de kopende partij is. In maart 2008 wordt de grond geleverd aan de kinderen van de ondernemer en zijn zakenpartner welke laatste de aankoop voorfinancierde. Kort daarop werd de grond geleverd aan de derde partij waarbij er een verkoopwinst werd behaald. De zakenpartner en de kinderen van de ondernemer hebben de gerealiseerde verkoopopbrengst feitelijk genoten, terwijl de ondernemer hiervan feitelijk niets kreeg. De inspecteur stelt een boekenonderzoek in dat gericht is op de aan- en verkoop van de grond. Naar aanleiding daarvan ontvangt de ondernemer een navorderingsaanslag IB 2008 ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden alsmede een vergrijpboete. In geschil is of de gerealiseerde verkoopopbrengst bij de ondernemer kan worden belast en zo ja of de vergrijpboete terecht is opgelegd. De inspecteur stelt dat de ondernemer de grond heeft aangekocht met het oogmerk deze met voordeel te verkopen, terwijl dit voordeel voor hem ten tijde van de aankoop voorzienbaar was. De rechtbank acht het aannemelijk dat de ondernemer in het jaar 2008 zelf de mogelijkheid had om met de koop- en verkoop van de grond een voordeel te behalen, maar dat hij van die mogelijkheid heeft afgezien en zijn kinderen de gelegenheid heeft gegeven dit voordeel te behalen. Het met de koop en verkoop behaalde voordeel was ten tijde van het aangaan van de aankoopovereenkomst van 25 januari 2008 door de ondernemer redelijkerwijs voorzienbaar. Op dat moment was immers ten aanzien van (door)verkoop van de grond reeds op 9 januari 2008 een obligatoire koopovereenkomst gesloten met de derde partij als uiteindelijke koper. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen concrete feiten heeft gesteld, laat staan bewezen, waaruit zou kunnen volgen dat de ondernemer ten tijde van het indienen van de aangifte wist dat het met de aan- en verkoop van de grond behaalde voordeel, ondanks dat hij dit voordeel feitelijk niet zelf heeft genoten, bij hem belast is. Zijn wil was er niet op gericht een bij hem belast voordeel buiten de heffing van de IB te houden. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag IB 2008 terecht is opgelegd maar de vergrijpboete niet.
Bron: Rb. Noord-Nederland, 28-06-2016