Vrijstelling overdrachtsbelasting bij splitsing blijft van toepassing op aandelenverkrijging
Gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigt dat de splitsingsvrijstelling ook geldt voor de verkrijging van aandelen in een onroerend-goedlichaam dat door een zuivere splitsing ontstaat.
Een bv was voor 50% aandeelhouder van een splitsende vennootschap die onroerende zaken in Nederland en Duitsland bezat. Wegens onenigheid over de bedrijfsvoering besloten de aandeelhouders hun samenwerking te ontvlechten via een zuivere juridische splitsing. Bij deze splitsing gingen alle onroerende zaken over naar een nieuw opgerichte vennootschap die kwalificeerde als onroerend-goedlichaam in de zin van artikel 4 WBR. De inspecteur legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op voor de verkrijging van de aandelen in dit nieuwe lichaam door belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel h, WBR van toepassing was, waartegen de inspecteur hoger beroep instelde.
Inspecteur betwist reikwijdte vrijstelling De inspecteur stelde zich op het standpunt dat de splitsingsvrijstelling wel gold voor de verkrijging van onroerende zaken door de nieuwe vennootschap, maar niet voor de verkrijging van aandelen in deze vennootschap. Volgens de inspecteur was overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde waarmee het middellijke belang van belanghebbende in de Nederlandse onroerende zaak was toegenomen. Hij verwees naar een besluit van de Staatssecretaris van 25 mei 2018 waarin wordt gesteld dat de wetgever de vrijstelling heeft bedoeld voor splitsingen waarbij de verdeling van het indirecte belang in onroerende zaken niet wijzigt.
Hof bevestigt vrijstelling bij splitsing naar onroerend-goedlichaam Het hof oordeelde dat sprake was van één rechtshandeling - een zuivere splitsing - die leidde tot twee verkrijgingen: de verkrijging van onroerende zaken door de nieuwe vennootschap en de verkrijging van aandelen in deze vennootschap door belanghebbende. Het hof stelde vast dat de tekst van artikel 15, lid 1, letter h, WBR in samenhang gelezen met artikel 5c UBBRV niet aan toepassing van de vrijstelling voor de tweede verkrijging in de weg staat.
Het hof constateerde dat de wetgever de situatie waarin een onroerend-goedlichaam als gevolg van een splitsing ontstaat, niet onder ogen heeft gezien. Omdat noch de tekst van de wet noch het uitvoeringsbesluit aan toepassing van de vrijstelling in de weg staat en de bedoeling van de besluitgever diffuus is, knoopte het hof aan bij de wettekst. Het hof wees ook op het doorkijkarrest van de Hoge Raad van 30 november 2018, waarin heel ruim wordt verwezen naar vrijstellingen ingevolge artikel 15 WBR.
Het hof oordeelde dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing is op de verkrijging van de aandelen door belanghebbende en verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.
Bron: hof Den Bosch 07-05-25 (gepubl. 06-06-25).
- Verkrijgingsprijs niet verhoogd door verrekening vorderingen zakenpartner
- Recht op LKV en LIV bij overgang van onderneming
- Geen 2%-tarief overdrachtsbelasting voor bedrijfsmatige schuren en weilanden bij woning
- SDE++: resultaten 2024 en openstelling 2025
- Foutenleer van toepassing op fout bij bepaling van aan vaste inrichting toerekenbare winst