Vrijstelling voor crowdfunding
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geldt er een verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek. Eind vorig jaar gaf minister Dijsselbloem van Financiën aan dat dit voor crowdfunding een knelpunt vormt. Hij kondigde daarom een vrijstelling aan, die inmiddels in de Staatscourant is gepubliceerd.
Op grond van de Wft is het niet toegestaan in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben. Een uitzondering hierop geldt onder meer voor banken. Ondernemingen die via crowdfunding financiële middelen bijeen proberen te krijgen zouden door dit verbod kunnen worden geraakt. Onduidelijk is namelijk wat in deze context precies onder ‘in de uitoefening van een bedrijf’ moet worden verstaan. Volgens de wetsgeschiedenis van art. 3:5 Wft moet het gaan om een activiteit die ‘geregeld en stelselmatig’ wordt verricht. Een onderneming die eenmalig financiering zoekt via crowdfunding zal dus niet door dat verbod geraakt worden, maar bij meerdere financieringsrondes?
Om de bij crowdfunding betrokken partijen meer duidelijkheid te bieden over de toepassing van het verbod wordt het Vrijstellingsregeling Wft met ingang van 1 april 2016 aangepast. Er zal een vrijstelling gelden voor personen die opvorderbare gelden aantrekken of ter beschikking verkrijgen door middel van een publiekslening. Voorwaarde is wel dat zij van het aantrekken of ter beschikking verkrijgen niet hun bedrijf maken. Ook mogen ze de middelen niet aantrekken of ter beschikking verkrijgen met het oogmerk krediet te verlenen. Verder moet het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de opvorderbare gelden geschieden door tussenkomst van een persoon die over een ontheffing beschikt en mag het totaal van de aan opvorderbare gelden dat per publiekslening, over een periode van 12 maanden, wordt aangetrokken of ter beschikking wordt verkregen niet meer bedragen dan € 2,5 miljoen.
Bron: MvF 24-03-2016, 2016-0000028163 (Stcrt 2016, 16472)