Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangepast
De Eerste Kamer heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen minister Koolmees verzocht om de complexiteit van het wetsvoorstel, in overleg met pensioenuitvoerders, te verminderen. Het voorstel tot aanpassing van de uitstelmogelijkheid van een bedrag ineens is door staatssecretaris Wiersma naar de Tweede Kamer gestuurd.
In het oorspronkelijk kon het keuzerecht bedrag ineens slechts op één datum worden uitgeoefend: de pensioeningangsdatum. In de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel krijgt de deelnemer, op aandringen van de Tweede Kamer, de keuze om een bedrag ineens niet tot uitkering te laten komen op de pensioeningangsdatum, maar dit uit te stellen tot de maand februari van het jaar volgend op het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Pensioenuitvoerders waren van mening dat de gekozen variant niet evenwichtig was en voor hen een complexiteit creëerde pop het gebied van administratie, communicatie en keuzebegeleiding. Vervolgens is op verzoek van de Eerste Kamer de beoogde inwerkingtredingsdatum van het keuzerecht bedrag ineens uitgesteld naar 1 januari 2023. Hierdoor kregen pensioenuitvoerders meer tijd om hun voorbereiding ten aanzien van dit keuzerecht zorgvuldig in te richten. Daarnaast kon deze extra tijd worden gebruikt om met pensioenuitvoerders te bekijken welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de uitvoerbaarheid van de doorgevoerde aanpassingen van het wetsvoorstel te verbeteren. De staatssecretaris is met de pensioenuitvoerders tot het volgende voorstel gekomen.
Eén van de problemen betrof de te grote doelgroep voor de uitstelmogelijkheid. De uitstelmogelijkheid komt nu beschikbaar voor personen die op de AOW-leeftijd met pensioen gaan. Het voorstel is dat deelnemers wiens pensioeningangsdatum ligt in de maand waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken en de deelnemers wiens pensioeningangsdatum ligt op de eerste dag volgend op de maand waarin zij AOW-gerechtigd worden, de mogelijkheid krijgen om – indien zij kiezen voor een bedrag ineens – het bedrag ineens tot uitbetaling te laten komen in de maand januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij AOW-gerechtigd worden.
Een ander probleem betrof de uitkeringsreeks. Nu wordt voorgesteld dat de pensioenuitvoerder op het moment van pensioneren berekent welk bedrag tot uitkering moet komen in de maand januari volgend op het jaar waarin een deelnemer AOW-gerechtigd wordt, en dit bedrag apart zet. Dat bedrag wijzigt niet meer. De levenslange periodieke pensioenuitkering wordt op het moment van het kiezen voor een bedrag ineens (met dus een uitgestelde betaling) (pensioeningangsdatum) al aangepast. Kort gezegd ziet de uitkeringsstroom op 90-10-90 (90% periodieke uitkering – 10% bedrag ineens – 90% periodieke uitkering). De pensioenaanspraak blijft in omvang gelijk, maar wordt op een andere manier over de tijd verdeeld. Indien de gepensioneerde deelnemer overlijdt voorafgaand aan de uitbetalingsmaand januari, doet de pensioenuitvoerder deze deelnemer een nabetaling ter hoogte van 100% pensioenuitkering minus de reeds uitbetaalde en al naar maximaal 90% verlaagde periodieke uitkeringen. Het gereserveerde bedrag ineens als zodanig komt niet tot uitkering, maar in plaats daarvan ontvangt de overleden gepensioneerde deelnemer een nabetaling.
Nu er overeenstemming is met (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders over een vormgeving van de uitgestelde betaling van een bedrag ineens, die enerzijds een oplossing biedt voor de ‘geboortedatumproblematiek’ en anderzijds tegemoet komt aan de uitvoeringspraktijk, zal de staatssecretaris een wetsvoorstel ter aanpassing van het tweede uitbetalingsmoment zoals opgenomen in de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen opstellen. Alleen het onderdeel bedrag ineens is nog niet in werking getreden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het (aangepaste) voorstel is 1 januari 2023.
Bron: Min. SZW 12-10-2021