Bestuurders toch niet aansprakelijk voor faillissementstekort
Volgens Hof Den Haag zijn de bestuurders van een failliet verklaarde vennootschap niet aansprakelijk voor het faillissementstekort, ook al is volgens de curator sprake van schending van de deponeringsverplichting en de administratieplicht.
Een dochtermaatschappij ging failliet. De curator van de dochtermaatschappij was van mening dat in dat faillissement sprake was van onbehoorlijk bestuur. De curator ondernam echter geen actie. Hij wikkelde dat faillissement af via een opheffing wegens gebrek aan baten. Kort daarna ging ook de houdstervennootschap van de dochter failliet, omdat de houderstervennootschap hoofdelijk aansprakelijk was voor sommige schulden van de failliete werkmaatschappij en één van deze schuldeisers het faillissement aanvroeg. De curator van de houdstervennootschap stelde vast dat niet was voldaan aan de deponeringsplicht en was daarnaast van oordeel dat ook aan de administratieplicht niet was voldaan. Op grond van de wet staat in dat geval vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en wordt vermoed dat dát de oorzaak van het faillissement is geweest. Het betreft hier een wettelijk bewijsvermoeden. De bestuurders hebben zich niet neergelegd bij dit standpunt van de curator. Voor Hof Den Haag gaven zij aan dat andere feiten of omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Het hof ging, anders dan de rechtbank, hierin mee. Het hof oordeelde dat door de bestuurders aannemelijk was gemaakt dat het faillissement van de houdstervennootschap was veroorzaakt door het faillissement van de dochtermaatschappij, welk faillissement op haar beurt weer haar oorsprong had in teruglopende omzetten. Daarvan was aannemelijk gemaakt dat die het gevolg waren geweest van de economische crisis. De curator bracht daar nog tegenin dat meegewogen moest worden dat de curator van de dochtermaatschappij in dat faillissement had vastgesteld dat ook daar sprake was van onbehoorlijk bestuur. Het hof oordeelde echter dat vanwege het feit dat de curator van de dochtermaatschappij in dat faillissement geen actie heeft ondernomen, de kous daarmee voor wat betreft de bestuurdersaansprakelijkheid betreffende de dochtermaatschappij af is. Daarbij overweegt het hof expliciet dat de curator in deze procedure alleen een beroep kan doen kennelijk onbehoorlijk bestuur in de houdstervennootschap. Het hof beslist vervolgens dat de bestuurders, nu zij het wettelijk bewijsvermoeden voldoende hebben weerlegd, niet aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort van € 502.405,75. De vorderingen van de curator worden afgewezen.
Bron: Hof Den Haag 22-08-2017