Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

jun. 07, 2017

De kosten van ontslag met wederzijds goedvinden

Ontslag met wederzijds goedvinden is de meest voorkomende ontslagroute. Uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek in opdracht van het ministerie van Economische Zaken blijkt dat de kosten van ontslag met wederzijds goedvinden met ongeveer 2% zijn gestegen sinds de jaren 2011-2012. Het SEO-onderzoek had betrekking op de jaren 2015-2016. In die periode maakte de kantonrechtersformule – die voorheen een belangrijk richtsnoer was voor de te betalen ontslagvergoeding – plaats voor de transitievergoeding.
In de onderzoeksperiode, 2015-2016 zijn naar schatting 225.000 ontslagzaken geweest. Ontslag met wederzijds goedvinden was daarbij, net als in de periode 2011-2012, de meest gebruikte ontslagroute. Dit aandeel is zelfs toegenomen van 61% in 2011-2012 naar ruim 70% in 2015-2016. De routes via de kantonrechter en UWV zijn daarentegen afgenomen.
De gemiddelde ontslagkosten bij ontslag met wederzijds goedvinden bedroegen in 2015-2016 bijna € 24.000, waarvan ongeveer de helft kosten voor eenmalige vergoedingen en bijna een derde improductiviteitskosten (werknemer nog in dienst maar vrijgesteld van arbeid). 80% van de gemiddelde ontslagkosten bestaan dus uit overdrachten aan de ontslagen werknemer, gemiddeld ongeveer € 19.000. Dit bedrag komt voornamelijk tot stand via afspraken tussen werknemer en werkgever, zonder dat er een wettelijke verplichting bestaat. De overige kosten voor de werkgever hebben betrekking op de eigen tijdsbesteding en eventuele juridische bijstand.
Met uitzondering van de vergoedingen aan de ontslagen werknemer en overige ontslagkosten zijn alle kostensoorten gestegen. In termen van maandsalarissen zijn de totale overdrachten aan werknemers met gemiddeld 6% gestegen, van 6,4 maandsalarissen in 2011-2012 naar 6,8 maandsalarissen in 20215-2016. Die stijging komt voort uit een daling van de vergoedingen aan werknemers en een stijging van de duur dat een werknemer wordt doorbetaald zonder arbeid te verrichten. Uit interviews van de onderzoekers met verschillende respondenten blijkt dat vaak bij de onderhandelingen de lagere ontslagvergoeding gecompenseerd wordt met een langere periode waarin de werknemer op non-actief wordt gesteld.
In de jaren 2015-2016 werd in 79 procent van de ontslaggevallen met wederzijds goedvinden een beëindigingsvergoeding uitgekeerd. In de jaren 2011-2012 was dat nog 71 procent. De wettelijke transitievergoeding is het belangrijkste uitgangspunt voor de hoogte van deze vergoeding (46%), maar het bedrag wordt ook regelmatig bepaald op basis van een onderlinge afspraak of individueel maatwerk (35%). Daarbij wordt de wettelijke transitievergoeding nog wel als referentie gebruikt.
Uit de enquêtes onder werkgevers blijkt dat de grote meerderheid niet langer wacht met ontslag (of sneller tot ontslag overgaat) dan onder de oude ontslagregels.
Bron: Min EZ 24-05-2017