Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

apr 04, 2023

Levenstestament krijgt niet altijd voorrang

Ook al is iemand, bijvoorbeeld de echtgenoot, in een levenstestament als curator benoemd, dan nog kan de rechter besluiten om een derde aan te wijzen als curator.


Een vrouw lijdt aan vasculaire dementie en verblijft in een verpleeghuis. Haar dochter verzoekt om haar moeder onder curatele te laten stellen. Daarbij wil zij een onafhankelijke derde tot curator laten benoemen. Maar de echtgenoot van de moeder verzet zich tegen deze onder curatelestelling. In het levenstestament van zijn echtgenote is hij namelijk aangewezen om haar belangen te behartigen als zij zelf daartoe niet meer in staat is. In de cassatieprocedure wijst Procureur-generaal (P-G) Wissink erop dat het levenstestament als zodanig niet wettelijk is geregeld. Wel is het zo dat bij de beslissing om iemand onder curatele te stellen de rechter moet kijken of een andere voorziening meer gepast is. Belangenbehartiging op grond van een volmacht in een levenstestament kan zo’n voorziening zijn.

Spanning bij echtgenoot als curator Maar de rechter is niet verplicht om voorrang te verlenen aan een volmacht in een levenstestament. Het hangt immers van de omstandigheden van het geval af of deze inderdaad kwalificeert als een meer passende en minder verstrekkende voorziening. Voorafgaand aan de cassatieprocedure heeft het hof geoordeeld dat bij benoeming van de echtgenoot als curator sprake zal zijn van voortdurende onrust en onderlinge spanningen tussen de naasten van de vrouw. In haar kwetsbare, afhankelijke positie zal dat ook voor haar merkbaar zijn. Door een onafhankelijke derde als curator te benomen, valt te waarborgen dat alle betrokken personen onbelemmerd contact met de vrouw kunnen onderhouden. Omdat ook de andere klachten van de echtgenoot falen, heeft de P-G de Hoge Raad geadviseerd om het cassatieberoep ongegrond te verklaren. De Hoge Raad heeft dit advies opgevolgd.

Bron: Hoge Raad 31-03-2023, P-G Wissink 06-01-2023 (gepubl. 31-03-2023)