Navigatie overslaan

Deze website maakt gebruik van cookies voor een optimale gebruikersbeleving. Lees onze cookieverklaring

okt. 22, 2019

Verhuur kamers aan zoons geen btw-belaste prestatie

Een echtpaar probeert met een verhuurconstructie in VOF-verband (een deel van) de btw van hun in 2001 opgeleverde woning terug te halen. De opzet mislukt. Niet aannemelijk is gemaakt dat de onroerende zaak daadwerkelijk was bestemd voor een btw-belaste economische activiteit.
Een echtpaar vormde samen een VOF waarvan de economische activiteit bestond uit de verhuur van enkele kamers van het woonhuis van het echtpaar aan hun beider zoons. Voor die verhuur werd over de jaren 2007 tot en met 2011 btw-aangifte gedaan waarbij over die jaren een bedrag € 20.960 aan btw werd teruggevraagd. De verhuurinkomsten waren aangegeven als omzet en de kosten als voorbelasting. De inspecteur stelt een boekenonderzoek in, waarna hij stelt dat kamerverhuur geen btw-belaste prestatie is. Over de huurinkomsten is de VOF dus geen btw verschuldigd en de btw over de kosten kunnen dus niet in aftrek worden gebracht.
De VOF gaat tegen de naheffingsaanslag in beroep. Gesteld wordt dat de zonen als kostwinnaars worden beschouwd. Verder wordt aangevoerd dat uit een rapport van een boekenonderzoek in 2001 bleek dat het de Belastingdienst duidelijk was welke activiteiten de VOF uitoefende en dat dit bekend was bij de inspecteur.
Zowel Rechtbank Zeeland-West-Brabant als in hoger beroep Hof Den Bosch gaan niet mee met het betoog van de VOF. Niet aannemelijk is gemaakt dat de onroerende zaak was bestemd voor een met btw-belaste economische activiteit en dat die na de oplevering daadwerkelijk voor dat zakelijke doel in gebruik was genomen. Volgens de rechtbank had de VOF niet aannemelijk gemaakt dat de zonen een vergoeding hadden betaald voor de huur en/of kostgangerschap, dat het kostgangerschap uit meer zou hebben bestaan dan de verhuur van gedeelten van de onroerende zaak en dat de verhuur en/of het verstrekken van kostgangerschap plaatsvonden in het economische verkeer. Ook slaagt volgens de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel niet: de inspecteur had in 2001 geen bewust standpunt ingenomen dat sprake was van ondernemerschap. In zijn rapport had de inspecteur kort verwezen naar de verhuur van een deel van de onroerende zaak aan de zonen maar hierin werd geen standpunt ingenomen over de vraag of dit ondernemerschap voor de btw opleverde. Voor de inkomstenbelasting had de inspecteur de verhuur vanaf 2007 al niet meer aangemerkt als bron van inkomen. Hof Den Bosch bevestigd dit oordeel van de rechtbank.
Bron: Hof Den Bosch 7-06-2019 (publ. 18-10-2019)