Ondernemer trof geen schuld voor achterwege laten bijtelling
Een ondernemer neemt ten onrechte geen bijtelling privégebruik auto in aanmerking. Volgens het hof kan de ondernemer echter geen grove schuld worden verweten. Het was aan diens adviseur te wijten dat de aanslag te laag was vastgesteld.
Een ondernemer drijft een eenmanszaak waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verrichten van las- en snijwerkzaamheden en zagen van staal. Tot het ondernemingsvermogen behoorde een bestelauto. De bestelauto is behalve de bestuurdersstoel ook voorzien van een bijrijdersstoel en een achterbank. Naar aanleiding van een boekenonderzoek wordt de door de ondernemer aangegeven winst uit onderneming gecorrigeerd met een bijtelling voor privégebruik van de bestelauto. De inspecteur legt navorderingsaanslagen op tezamen met een vergrijpboete.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de bijtelling privégebruik auto terecht in aanmerking heeft genomen. De bestelauto is niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen. Verder heeft de ondernemer geen (sluitende) rittenregistratie bijgehouden. Ook op andere wijze heeft de ondernemer niet aangetoond dat de bestelauto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Maar volgens het hof heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld van ondernemer is te wijten dat aanslag IB/PV tot een te laag bedrag was vastgesteld. De adviseur van de onderneming heeft nooit tegen de ondernemer gezegd dat er voor het gebruik van de bestelauto een bijtelling bij de winst diende plaats te vinden. Het hof leidt hieruit af dat het (mede) aan de grove schuld van de adviseur is te wijten dat de definitieve aanslag op een te laag bedrag is vastgesteld. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 1 december 2006 heeft overwogen, kan het enkele inschakelen van een adviseur, wiens grove schuld wordt vastgesteld, niet het vermoeden rechtvaardigen dat de ondernemer zelf grove schuld heeft. Indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefte te twijfelen, is er geen aanleiding tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept (Hoge Raad 13 februari 2009).
Bron: Hof Den Haag, 23-11-2016